Logo Atingo Retourner sur la page d'accueil
alt=

Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening betreffende toegankelijkheid (5 juni 2009)

Vous êtes ici :

** Réglementation en Flandre : Arrêté du Gouvernement flamand établissant un règlement relatif au développement urbain régional dans le domaine de l’accessibilité (5 juin 2009) **

Dit is de gecoördineerde versie van de toegankelijkheidsverordening. Deze is volledig in werking sinds september 2011.

Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening betreffende toegankelijkheid (pdf)

Hoofdstuk I. Definities

Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

1. accommodatie: elk onderdeel van een toeristische verblijfsaccommodatie dat als aparte eenheid in zijn geheel voor tijdelijk verblijf wordt verhuurd, zoals, doch niet uitsluitend, eenpersoonskamers, tweepersoonskamers, slaapzalen, bungalows, chalets, vakantiestudio’s en trekkershutten, ongeacht het aantal personen dat er gelijktijdig kan verblijven;
2. buiteninfrastructuur: het totaal van de onroerende voorzieningen in open lucht;
3. constructie: een gebouw, een bouwwerk, een vaste inrichting, een verharding, een publiciteitsinrichting of uithangbord, al dan niet bestaande uit duurzame materialen, in de grond ingebouwd, aan de grond bevestigd of op de grond steunend omwille van de stabiliteit, en bestemd om ter plaatse te blijven staan of liggen, ook al kan het goed uit elkaar genomen worden, verplaatst worden, of is het goed volledig ondergronds;
4. doucheruimte: ruimte bestemd voor het douchen, uitgerust met een douchezone;
5. douchezone: het gedeelte binnen de doucheruimte dat bestemd is voor het douchen;
6. functie: het feitelijke gebruik van een constructie of een gedeelte daarvan;
7. gesloten trappenhal: door wanden en deuren afgesloten ruimte waarin alleen een trap is ondergebracht;
8. gezondheidsinstelling: een organisatie die erkend is door de Vlaamse Gemeenschap en activiteiten uitoefent op het gebied van zorgverstrekking, de gezondheidsopvoeding en de preventieve gezondheidszorg, vermeld in artikel 5, §1, I, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;
9. handelingen: werkzaamheden, wijzigingen of activiteiten met ruimtelijke implicaties;
10. herbouwen: een constructie volledig afbreken, of meer dan veertig procent van de buitenmuren van een constructie afbreken, en binnen het bestaande bouwvolume van de geheel of gedeeltelijk afgebroken constructie een nieuwe constructie bouwen;
11. kamer: woning waarin één of meer van de volgende voorzieningen ontbreken en waarvan de bewoners voor deze voorzieningen afhankelijk zijn van de gemeenschappelijke ruimten in of aansluitend bij het gebouw waarvan de woning deel uitmaakt: a.WC; b.bad of douche; c.kookgelegenheid;
12. kamerwoning: elk gebouw dat bestaat uit een of meer te huur gestelde of verhuurde kamers en gemeenschappelijke ruimtes;
13. meergezinswoningen: constructies of delen van constructies met meer dan twee wooneenheden;
14. onderwijsinstelling: een school, internaat, centrum voor volwassenenonderwijs of voor basiseducatie, centrum voor leerlingenbegeleiding, hogeschool,universiteit of onderzoeksinstelling, gefinancierd, gesubsidieerd of erkend door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming of gefinancierd, gesubsidieerd of erkend door het Vlaams Ministerie van Wetenschap en Innovatie;
15. publiek toegankelijk: een ruimte die openstaat voor het publiek of bedoeld is voor gemeenschappelijk gebruik, ook al is de toegang beperkt tot een of meer welbepaalde categorieën van personen, met uitzondering van de ruimtes die alleen toegankelijk zijn voor werknemers, alsook van de technische ruimtes en opslagruimtes die niet dienen als archiefruimte, en van de toegangen en deuropeningen, gangen en overlopen en niveauverschillen die uitsluitend naar die ruimtes leiden;
16. sanitair blok: geheel van sanitairevoorzieningen dat bestaat uit een of meer toiletten of uit een of meer douches;
17. strafinrichting: een constructie om gedetineerden in bewaring te stellen of in hechtenis te nemen;
18. studentengemeenschapshuis: elk gebouw of deel van een gebouw dat door een of meer personen integraal wordt gehuurd en (onder)verhuurd aan een of meer studenten;
19. studentenhuis: elk gebouw of deel van een gebouw waarin een of meer kamers te huur worden gesteld of worden verhuurd aan een of meer studenten, met inbegrip van de gemeenschappelijke ruimtes;
20. technische ruimte: ruimte voor het plaatsen van de apparatuur die noodzakelijk is voor het functioneren van een constructie, waaronder in elk geval een meterruimte, een liftmachineruimte of een stookruimte;
21. toeristische verblijfsaccommodatie: alle gebouwen waar personen, al dan niet om toeristische en eventueel professionele redenen, tijdelijk verblijven zonder dat ze in de bevolkingsregisters ingeschreven zijn;
22. totale publiek toegankelijke oppervlakte: de som van de voor het publiek toegankelijke oppervlaktes van de binnenruimtes, berekend tussen de binnenzijden van de buitenmuren, inclusief de oppervlakte die door de binnenmuren zelf wordt ingenomen, van de hele constructie na eventuele werken, inclusief bijgebouwen;
23. transferzone: de vrije ruimte nodig om een zijdelingse of voorwaartse verplaatsing uit te voeren tussen rolstoel enerzijds, en toiletpot, douchezitje of pashokje anderzijds;
24. tussenbordes: een ruimte, vrij van obstakels, niveauverschillen of treden, die gebruikers een rustpunt biedt en rolstoelgebruikers bij hellingen toelaat van richting te veranderen;
25 verbouwen: aanpassingswerken doorvoeren binnen het bestaande bouwvolume van een constructie waarvan de buitenmuren voor ten minste zestig procent behouden worden;
26. vrije en vlakke doorgangsbreedte: een doorgang, gang of toegang, vrij van obstakels, niveauverschillen of treden, die gebruikers toelaat zich zonder hinder in en langs constructies, delen van constructies of buiteninfrastructuren te verplaatsen;
27. vrije en vlakke draairuimte: een ruimte, vrij van obstakels, niveauverschillen of treden, die minstens, na de afwerking en vaste inrichting ervan, een diameter heeft van 150 cm, gemeten buiten het draaivlak van eventuele deuren, poorten of hekjes, en die een rolstoelgebruiker kan benutten om van richting te veranderen;
28. welzijnsinstelling: een organisatie die erkend is door de Vlaamse Gemeenschap en die activiteiten uitoefent op het gebied van het gezin, het maatschappelijk welzijn, het onthaal en de integratie van immigranten, de mindervaliden, de bejaarden, de jeugdbescherming en de sociale hulpverlening aan gedetineerden, met het oog op hun sociale re-integratie, als vermeld in artikel 5, §1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Hoofdstuk II. Toepassingsgebied

Art. 2.

§1. Dit besluit is van toepassing op het bouwen, herbouwen, verbouwen of uitbreiden van constructies, of delen ervan, die publiek toegankelijk zijn en waarvoor een stedenbouwkundige vergunning vereist is ofeen meldingsplicht geldt.
§2. Dit besluit is niet van toepassing op:
1. technische handelingen zoals opgesomd in artikel 3, 2° tot 14° van het Besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2003 tot bepaling van de werking en handelingen die vrijgesteld zijn van de medewerking van de architect;
2.vergunningsplichtige handelingen die beperkt blijven tot onderdelen van een constructie waarvoor in dit besluit geen normen worden opgelegd;
3.onverminderd de toepassing van artikel 35, vergunningsplichtige handelingen die worden geadviseerd door de gewestelijke erfgoedambtenaar van het agentschap RO Vlaanderen van het Vlaams Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, op grond van een decretale of reglementaire adviesverplichting voor aanvragen met betrekking tot voorlopig of definitief beschermde monumenten of archeologische monumenten of voor aanvragen met betrekking tot percelen die gelegen zijn in voorlopig of definitief beschermde stads-en dorpsgezichten, landschappen, ankerplaatsen of archeologische zones of voor aanvragen met betrekking tot het varend erfgoed;

Art. 3.

Met uitzondering van handelingen aan gebouwen, als vermeld in artikel 4 en 5 is dit besluit van toepassing bij handelingen waarbij de totale publiek toegankelijke oppervlakte groter is dan 400m², op alle nieuw te bouwen, te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden publiek toegankelijke delen van een of meerdere constructies.
Met uitzondering van handelingen aan gebouwen, als vermeld in artikel 4 en 5 is dit besluit van toepassing bij handelingen waarbij de totale voor het publiek toegankelijke oppervlakte kleiner is dan of gelijk is aan 400m², op:
1.de gelijkvloerse nieuw te bouwen, te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden publiek toegankelijke delen van de constructies;
2.de niet-gelijkvloerse nieuw te bouwen, te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden publiek toegankelijke delen van de constructies, tenzij een vertrek op een andere verdieping of buiteninfrastructuur eenzelfde functie vervult en voldoet aan de bepalingen van dit besluit.
Dit besluit is niet van toepassing op handelingen aan gebouwen, waarbij de totale publiek toegankelijke oppervlakte kleiner is dan 150m². Met uitzondering van handelingen aan gebouwen, als vermeld in artikel 4 en 5, zijn de bepalingen van artikel 10, §1, artikel 12 tot en met 14, artikel 16, 18, 19, artikel 22 tot en met 25 en artikel 33 wel van toepassing op de toegang tot die gebouwen. Die verplichting geldt niet bij verbouwingswerken als de normen alleen gehaald kunnen worden door werkzaamheden die constructief niet in verhouding staan tot de gevraagde verbouwing.

Art. 4.

§1. Bij handelingen aan gebouwen die bestemd zijn voor toeristische verblijfsaccommodatie waarbij na de handelingen meer dan tien accommodaties beschikbaar zijn, ongeacht het aantal toeristen dat er gelijktijdig kan verblijven, is dit besluit van toepassing op de nieuw te bouwen, te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden gemeenschappelijke delen, met inbegrip van de toegangsdeuren tot elke accommodatie.
§2. Bij handelingen aan gebouwen die bestemd zijn voor toeristische verblijfsaccommodatie waarbij na de handelingen maximaal tien accommodaties beschikbaar zijn, is dit besluit van toepassing op de nieuw te bouwen, te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden gemeenschappelijke publiek toegankelijke verbruiksruimtes van meer dan 150 m2, de niet-gelijkvloerse delen van deze ruimtes meegerekend. Het bijhorend sanitair evenals de weg ernaar toe dienen in dit geval eveneens te voldoen aan dit besluit. De niet-gelijkvloerse delen dienen niet te voldoen indien de ruimtes op een andere verdieping of buiteninfrastructuur eenzelfde functie vervullen en voldoen aan de bepalingen van dit besluit.
§3. Bij handelingen aan gebouwen die bestemd zijn voor toeristische verblijfsaccommodatie waarbij na de handelingen meer dan tien accommodatiesbeschikbaar zijn, moet minstens vier procent van elke accommodatievorm waaraan handelingen worden uitgevoerd, met een minimum van één, berekend op het totaal aantal accommodaties van die vorm na de handelingen, eveneens voldoen aan de bepalingen van artikel 22 tot en met 26 en van artikel 30 tot en met 32.
Als het totale aantal nieuw te bouwen, te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden accommodaties van een bepaalde vorm minder bedraagt dan vier procent van het totale aantal accommodaties van die vorm na de handelingen, beperkt deze verplichting zich tot de nieuw te bouwen, te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden accommodaties van die bepaalde vorm, in die zin dat de genoemde accommodaties alle moeten voldoen aan de bepalingen van artikel 22 tot en met 26 en van artikel 30 tot en met 32.

Art. 5.

Bij handelingen aan meergezinswoningen, waarbij de constructie na de handelingen toegangsdeuren tot wooneenheden bevat op meer dan twee niveaus en minstens zes wooneenheden bevat, is dit besluit van toepassing op de nieuw te bouwen, te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden
gemeenschappelijke delen, met inbegrip van de publieke zijde van de toegangsdeuren tot elke wooneenheid. Voor die gebouwen, die uit verschillende aansluitende delen bestaan, zijn de bepalingen van de verordening die gelden voor de verdiepingen en voor de trappen naar andere niveaus alleen van toepassing op de onderdelen die toegangsdeuren tot wooneenheden op meer dan twee niveaus hebben.

Bij handelingen aan kamerwoningen, studentenhuizen en studentengemeenschapshuizen, waarbij het gebouw toegangsdeuren tot kamers bevat op meer dan twee niveaus en, na de handelingen, minstens twintig kamers bevat, is dit besluit van toepassing op de nieuw te bouwen, te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden gemeenschappelijke delen, met inbegrip van de publieke zijde van de toegangsdeuren tot elke kamer. Voor die gebouwen, die uit verschillende aansluitende delen bestaan, zijn de bepalingen van de verordening die gelden voor de verdiepingen en voor de trappen naar andere niveaus alleen van toepassing op de onderdelen die toegangsdeuren tot wooneenheden op meer dan twee niveaus hebben.

Bij handelingen aan gezondheidsinstellingen met kamers of wooneenheden, welzijnsinstellingen met kamers of wooneenheden, internaten die verbonden zijn aan onderwijsinstellingen, internaten die onder de bevoegdheid vallen van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap of strafinrichtingen, waarbij het gebouw toegangsdeuren tot kamers of wooneenheden op meer dan twee niveaus en, na de handelingen, minstens twintig kamers of wooneenheden bevat, is dit besluit van toepassing op de nieuw te bouwen, te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden gemeenschappelijke delen, met inbegrip van de toegangsdeuren tot elke kamer of wooneenheid.
Voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel moeten de wooneenheden of kamers van alle gebouwen die één fysiek aansluitend geheel vormen, ondanks eventuele verschillende toegangen, samengeteld worden.

Art. 6.

In afwijking op artikel 3 tot en met 5 en met toepassing van artikel 33 en 34, §1, is, bij handelingen aan een publiek toegankelijke verbruiksruimte, namelijk een vertrek of deel ervan dat bestemd is voor het verbruik van drank of voedsel, die zich over verschillende niveaus uitstrekt, dit besluit alleen van toepassing op de verbruiksruimte op één niveau, op voorwaarde dat op dat niveau dezelfde functies aangeboden worden als op de andere niveaus, zelfs als de totale voor het publiek toegankelijke oppervlakte groter is dan 400 m².

Art. 7. (…)

Art. 8. (…)

Art. 9.

Als de bestaande toegang tot de publiek toegankelijke delen van een constructie niet voldoet aan de bepalingen van artikel 12 en van artikel 22 tot en met 25 en er geen handelingen aan die toegang gepland zijn, moet bij uitbreidings-of verbouwingswerken een toegang tot de publiek toegankelijke
delen van de constructie die voldoet aan de bepalingen van artikel 12 en van artikel 22 tot en met 25, gegarandeerd worden. Onder andere als de geplande handelingen niet raken aan de gevel van de constructie of als het onmogelijk is een ontsluiting naar het openbaar domein te realiseren vanuit het deel waaraan handelingen uitgevoerd worden, kan met toepassing van artikel 33 en artikel 34, §1, van die verplichting worden afgeweken.

Art. 10.

§1. Bij handelingen aan de bestaande toegang tot een publiek toegankelijke constructie of tot de publiek toegankelijke delen ervan, en in de gevallen, waarin artikel 9 van toepassing is, is dit besluit ook van toepassing op minstens één toegangspad dat leidt tot de toegang die aan de bepalingen van dit besluit voldoet en dat vertrekt vanaf het openbaar domein, met uitsluiting van die paden, die vallen onder de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1997 houdende vaststelling van een algemene bouwverordening inzake wegen voor voetgangersverkeer.
§2. Als de constructie over een eigen parkeervoorziening beschikt, is dit besluit ook van toepassing op minstens één toegangspad dat vertrekt vanaf de parkeervoorziening en leidt naar het toegangspad, vermeld in paragraaf 1 of naar de toegang die aan de bepalingen van ditbesluit voldoet, met uitsluiting van die paden, die vallen onder de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1997 houdende vaststelling van een algemene bouwverordening inzake wegen voor voetgangersverkeer.

Hoofdstuk III. Normbepalingen

Afdeling I. Algemene bepalingen

Art. 11.

Indien een aanvraag valt onder het toepassingsgebied van deze stedenbouwkundige verordening, dan wordt in de stedenbouwkundige vergunning opgelegd dat de normbepalingen van hoofdstukIII dienen te worden nageleefd.

Art. 12.

§1. In alle delen van een constructie waarop dit besluit van toepassing is, moet voor een vrije en vlakke draairuimte worden gezorgd.
§2. Met behoud van de toepassing van artikel 22, alinea 1, moet in alle delen van een constructie waarop dit besluit van toepassing is, een vrije doorgangshoogte, na afwerking, van minstens 2,30 meter gegarandeerd worden. Deze verplichting geldt niet als de realisatie ervan tot een constructieprobleem leidt op bovenliggende verdiepingen waar geen werken aan gepland waren.

Art. 13.

Het traject naar de delen van een constructie die de publiek toegankelijke functie vervullen, moet met gids-of geleidelijnen aangeduid worden. Met een geleidelijn wordt een speciaal voor de geleiding van blinden of slechtzienden aangebracht kunstmatig element bedoeld, dat voor blinden en slechtzienden bruikbaar is als oriëntatiepunt of als ononderbroken geleiding bij het lopen. Met een
gidslijn wordt een natuurlijk in de ruimte aanwezig element bedoeld dat, hoewel het niet speciaal voor de geleiding van blinden of slechtzienden werd aangebracht, voor blinden en slechtzienden bruikbaar is als oriëntatiepunt of als ononderbroken geleiding bij het lopen.

Afdeling II. Bepalingen met betrekking tot looppaden naar constructies en naar de daarin gelegen vertrekken

Art. 14.

De breedte van een looppad dat zich niet tussen binnenmuren bevindt en dat niet valt onder de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1997 houdende vaststelling van eenalgemene bouwverordening inzake wegen voor voetgangersverkeer, bedraagt minstens 150 cm.
In afwijking van het eerste lid is een versmalling van een dergelijk looppad toegestaan in de volgende gevallen:
1.bij een versmalling die zich over hoogstens 120 cm uitstrekt: als ter hoogte van die versmalling een doorgang van minstens 90 cm gegarandeerd wordt;
2.bij een versmalling die zich over meer dan 120 cm uitstrekt: als ter hoogte van die versmalling een doorgang van minstens 120 cm gegarandeerd wordt en minstens elke tien meter, alsook aan het begin en het einde van de versmalling voor een vrije en vlakke draairuimte wordt gezorgd.

Art. 15.

De breedte van een looppad, gemeten tussen onafgewerkte binnenmuren, bedraagt minstens 175 cm, zodat na de afwerking vande wanden en met inbegrip van de ruimte voor plinten en leuningen een vrije en vlakke doorgangsbreedte van minstens 150 cm gegarandeerd wordt.

In de aanvraag kunnen afwijkingen op de ruwbouwmaten worden opgenomen als in het aanvraagdossier gemotiveerd aangetoond wordt dat na de afwerking van de wanden een vrije en vlakke doorgangsbreedte, gemeten tussen de afgewerkte wanden met inbegrip van eventuele leuningen en plinten, van minstens 150 cm gegarandeerd wordt.

In afwijking van lid 1 en 2 is een versmalling van een dergelijk looppad toegestaan in de volgende gevallen:
1.bij een versmalling die zich over hoogstens 120 cm uitstrekt: als de breedte van het looppad, gemeten tussen de onafgewerkte binnenmuren, minstens 115 cm bedraagt, zodat na afwerking van dewanden en met inbegrip van de ruimte voor plinten steeds een vrije en vlakke doorgangsbreedte van minstens 90 cm gegarandeerd wordt;
2.bij een versmalling die zich over meer dan 120 cm uitstrekt: als de breedte van het looppad, gemeten tussen de onafgewerkte binnenmuren, minstens 145 cm bedraagt, zodat na afwerking van de wanden en met inbegrip van de ruimte voor plinten een vrije en vlakke doorgangsbreedte van minstens 120 cm gegarandeerd wordt. In dit laatste geval moet minstens elke tien meter, alsook aanhet begin en het einde van de versmalling, voor een vrije en vlakke draairuimte worden gezorgd.

Art. 16.

Een looppad mag alleen hellen in de richting dwars op de normale looprichting om een normale afwatering te verzekeren.

Art. 17.

Bij handelingen waarbij brandhaspels, brandblusapparaten of andere uit de wand stekende constructies geïnstalleerd worden, mogen die constructies het ongestoord gebruik van het looppad niet in het gedrang brengen. Hiertoe kunnen die apparaten in een nis ingewerkt worden zodat ze niet buiten het afgewerkte muurvlak uitsteken.

Afdeling III. Bepalingen met betrekking tot niveauverschillen

Art. 18.

Niveauverschillen tot en met 18 cm moeten, zowel binnen als buiten, minstens met een helling overbrugd worden, met uitzondering van niveauverschillen tot twee cm in buitenruimtes of niveauverschillen tot twee cm bij een overgang tussen binnen-en buitenruimtes.

Niveauverschillen van meer dan 18 cm moeten overbrugd worden, ofwel met een trap in combinatie met een helling, ofwel met een trap in combinatie met een lift, ofwel met een helling in combinatie met een lift.

Ter uitvoering van artikel 33 en artikel 34, §1, kan in de aanvraag een afwijking van de verplichting tot het plaatsen van een lift worden opgenomen onder andere als in het aanvraagdossier gemotiveerd aangetoond wordt dat de aanvraag over een gebouw, bestemd voor industrie en ambacht, gaat, dat een of meer ruimtes op de gelijkvloerse verdieping eenzelfde functie hebben als de ruimtes op een andere verdieping die door het ontbreken van de lift ontoegankelijk zijn, en dat de totale oppervlakte die door de afwijking ontoegankelijk blijft, beperkt is tot ten hoogste vijfentwintig procent van de totale publiek toegankelijke oppervlakte.Ter uitvoering van artikel 33 en artikel 34, §1, kan in de aanvraag ook een afwijking op de verplichting tot het plaatsen van een lift worden opgenomen als in het aanvraagdossier aangetoond wordt dat de aanvraag over een gebouw bestemd voor toeristische verblijfsaccommodatie gaat en dat het gebouw na de handelingen twee of minder dan twee bouwlagen omvat en na de handelingen maximaal tien accommodaties beschikbaar zijn.

Art. 19.

§1. Het hellingspercentage bedraagt hoogstens:
1. tien procent bij niveauverschillen tot 10 cm, of ingeval van buitenruimtes bij niveauverschillen van 2 tot en met 10 cm;
2. 8,3 procent bij niveauverschillen van 10 cm tot 25 cm;
3. 6,25 procent bij niveauverschillen van 25 cm tot 50 cm;
4. vijf procent bij niveauverschillen van 50 cm of groter.

§2. Een combinatie van hellingen is toegestaan op voorwaarde dat gezorgd wordt voor een tussenbordes van 120 cm op 150 cm ter hoogte van de overgang. Als een combinatie van hellingen
gepaard gaat met een verandering van richting, is een tussenbordes van 150 cm op 150 cm, ter hoogte van de richtingsverandering, vereist.

§3. Bij hellingen met een hellingspercentage van meer dan vier procent moet zowel bovenaan als onderaan voor een vrije en vlakke draairuimte worden gezorgd. Die draairuimte mag maximaal twee procent in één richting hellen met het oog op de afwatering.

§4. Bij een overbrugging van een niveauverschil van meer dan 50 cm of een helling van meer dan 10 m met een hellingspercentage van meer dan vier procent, moet voor een tussenbordes van 120 cm op 150 cm gezorgd worden. Als de helling verandert van richting, is een tussenbordes van 150 cm op 150 cm, ter hoogte van de richtingsverandering, vereist.

§5. De breedte van een helling met een hellingspercentage van meer dan vier procent bedraagt minstens 145 cm, zodat na de afwerking van de eventuele wanden en met inbegrip van de ruimte voor eventuele plinten en leuningen een vrije en vlakke doorgangsbreedte van minstens 120 cm gegarandeerd wordt.

§6. In de aanvraag kunnen afwijkingen worden opgenomen als in het aanvraagdossier gemotiveerd aangetoond wordt dat na de afwerking van de eventuele wanden een vrije en vlakke doorgangsbreedte, gemeten tussen de afgewerkte wanden en met inbegrip van eventuele leuningen en plinten, van minstens 120 cm gegarandeerd wordt.

§7. Als een helling een niveauverschil van meer dan 10 cm overbrugt, moet aan de open zijkanten van de helling en aan de eventuele tussenbordessen over de volledige lengte van de helling voor een afrijdbeveiliging van minstens 5 cm hoogte gezorgd worden.

§8. (…)

§9. Aan de zijkanten van een helling die een niveauverschil van meer dan 25 cm overbrugt, moet aan beide zijden een leuning aangebracht worden, die doorloopt over eventuele tussenbordessen. Voor het begin en aan het einde van de helling moet de leuningminstens 40 cm horizontaal verderlopen. Als de leuning in het ijle stopt, moet ze worden afgerond naar de grond of naar de wand.

Art. 20.

§1. Over de volledige lengte van de trappen en ter hoogte van eventuele tussenbordessen moet voor een breedte van minstens 125 cm gezorgd worden, telkens gemeten tussen de onafgewerkte binnenmuren, indien aanwezig, , zodat na afwerking van de eventuele wanden en tussen de leuningen, een breedte van minstens 100 cm, vrij van obstakels, gegarandeerd wordt, wat gebruikerstoelaat zich zonder hinder langs de trap te verplaatsen.
§2. Na ten hoogste 17 treden moet voor een tussenbordes van minstens 100 cm diep gezorgd worden.
§3. Alle treden moeten over een zo gelijkvormig mogelijke op-en aantrede beschikken. De aantrede isde horizontale afstand tussen twee opeenvolgende trapneuzen, gelegen op de looplijn van twee opeenvolgende traptreden. De optrede is de verticale afstand tussen de bovenzijde van twee opeenvolgende treden. De optrede mag hoogstens 18 cm meten en de aantrede moet minimaal 23 cm meten. De som van tweemaal de optrede en eenmaal de aantrede van elke trede moet tussen 57 cm en 63 cm bedragen of een veelvoud daarvan.
§4. Aan beide zijden van de trap moet een trapleuning aangebracht worden, die doorloopt ter hoogte van eventuele tussenbordessen. Voor het begin en aan het einde van de trap moet de trapleuning minstens 40 cm horizontaal verderlopen. Als de leuning in het ijle stopt, moet ze worden afgerond naar de grond of naar de wand.
§5. Bij gebouwen als vermeld in artikel 5, eerste en tweede lid, moet niet voldaan worden aan de bepalingen van dit artikel, als het gebouw over een lift beschikt, die voldoet aan de bepalingen van artikel 21.

Art. 21.

§1. Als een lift geïnstalleerd wordt, moet die in een afgesloten koker zitten of moet het om een verticale plateaulift gaan. Liften in een afgesloten koker moeten minstens liften zijn van het type 2 zoals omschreven in de EN 81-70.
§2. Voor een lifttoegang moet een vrije en vlakke draairuimte zijn.
§3. Liften die in een afgesloten koker geplaatst zijn, moeten automatische deuren hebben. De vrije en vlakke doorgangsbreedte van de liftdeur moet minstens 90 cm bedragen.
§4. Bij verticale plateauliften moet het hefplateau minstens 100 cm breed en 140 cm diep zijn.
§5. Over de volledige lengte van de plateaulift, alsook ter hoogte van de doorgangen van de deuren, moet een vrije en vlakke doorgangsbreedte van minstens 90 cm gegarandeerd worden.

Afdeling IV. Bepalingen met betrekking tot toegangen en deuropeningen

Art. 22.

§1. Voor toegangen of deuropeningen moet, na afwerking, een vrije doorgangshoogte van minstens 2,09 meter gegarandeerd worden.
§2. De ruwbouwmaten van toegangen of deuropeningen moeten minstens 105 cm breed zijn, zodat na afwerking een vrije en vlakke doorgangsbreedte van minstens 90 cm gegarandeerd wordt.
Voor wat de ruwbouwmaten betreft van toegangsdeuren als vermeld in artikel5 alinea 1, 2 en 3 kan een minimale breedte van 100 cm volstaan, mits na afwerking een vrije en vlakke doorgangsbreedte van minstens 85 cm gegarandeerd wordt.

Art. 23.

Bij elke draaideur, moet er gezorgd worden voor een alternatieve toegang of deur, dieniet draait. Deze verplichting geldt niet bij draaideuren die uitgerustzijn met mechanismen die het gebruik door personen met een handicap garanderen.

Art. 24.

Vóór en achter elke toegang of deur waarop dit besluit van toepassing is, met uitsluiting van toegangen tot of deuren naar gesloten trappenhallen, moet voor een vrije en vlakke draairuimte worden gezorgd, die maximaal twee procent in één richting mag hellen met het oog op de afwatering. De vrije en vlakke draairuimtes van meerdere deuren mogen elkaar overlappen.

Het draaivlak van een deur moet vlak zijn.

Bij manueel te bedienen deuren moet de buitenste rand van de vrije en vlakke draairuimte aan de trekzijde van de deur, het draaivlak van de deur raken en moet de buitenste rand van de vrije en vlakke draairuimte aan de duwzijde van de deur, het gesloten deurvlak raken.

Art. 25.

Bij een manueel te bedienen deur, met uitsluiting van toegangen tot of deuren naar gesloten trappenhallen, moet naast de krukzijde voor een vrije en vlakke wand-en vloerbreedte worden gezorgd, met een ruwbouwmaat van minstens 45 cm, zodat na de afwerking een vrije en vlakke wand-en vloerbreedte van minstens 50 cm gegarandeerd wordt.

Art. 26.

Deuren die toegang verlenen tot aangepaste sanitaire voorzieningen, kleedruimtes of pashokjes, moeten naar buiten opendraaien.

Afdeling V. Bepalingen met betrekking tot parkeerplaatsen

Art. 27.

Als een constructie beschikt over één tot en met honderd eigen parkeerplaatsen, moet minstens zes procent van het totale aantal parkeerplaatsen, en minstens één parkeerplaats, een aangepaste parkeerplaats zijn. Vanaf vijf tot en met honderd eigen parkeerplaatsen, moeten de aangepaste parkeerplaatsen ook voorbehouden parkeerplaatsen zijn.

Als een constructie beschikt over meer dan honderd eigen parkeerplaatsen, moet bovendien per extra schijf van vijftig parkeerplaatsen, telkens één parkeerplaats een aangepaste en voorbehouden parkeerplaats zijn.

Als het totale aantal nieuw aan te leggen parkeerplaatsen minder bedraagt dan zes procent van het totale aantal parkeerplaatsen, beperkt de verplichting van het eerste en het tweede lid zich tot de nieuw aan te leggen parkeerplaatsen.

Een aangepaste parkeerplaats voldoet aan de volgende normen:
1.ze bevindt zich zo dicht mogelijk bij de toegankelijke ingang van de constructie of bij de voetgangersuitgang van de parkeervoorziening;
2.bij dwarsparkeren en schuinparkeren bedraagt de breedte van de aangepaste parkeerplaats minstens 350 cm en bij langsparkeren bedraagt de lengte van de aangepaste parkeerplaats minstens 600 cm;
3.het oppervlak van de aangepaste parkeerplaats helt niet meer dan twee procent.

Om als voorbehouden parkeerplaats in aanmerking te komen, moet een parkeerplaats aan de bepalingen van de derde alinea voldoen en voorbehoudenworden voor personen met een handicap conform het koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg van 1 december 1975, en aangegeven volgens de bepalingen van het voormelde koninklijk besluit en het ministerieel besluitvan 11 oktober 1976 waarbij de minimumafmetingen en de bijzondere plaatsingsvoorwaarden van de verkeerstekens worden bepaald.

Afdeling VI. Bepalingen met betrekking tot vaste inrichtingselementen

Art. 28.

Als een vast inrichtingselement met het oog op het onthaal van het publiek of een daarmee gelijkgestelde constructie wordt aangebracht, moet vóór dat element voor een vrije en vlakke draairuimte worden gezorgd.
Aan alle elementen als vermeld in het eerste lid moet een verlaagd gedeelte aangebracht worden. De hoogte tot de bovenzijde van het verlaagde gedeelte bedraagt hoogstens 80 cm. Onder het verlaagde gedeelte moet een opening zijn van minstens 70 cm hoog, minstens 90 cm breed en minstens 60 cm diep.

Art. 29.

Bij handelingen aan binnen-of buitenruimtes met vaste inrichtingselementen die dienst doen als zitplaatsen voor toeschouwers of toehoorders, moeten minstens twee vrije ruimtes gereserveerd worden voor personen met een handicap in elke ruimte met minder dan vijftig zitplaatsen waar een voorstelling wordt aangeboden. Elk van die vrije ruimtes moet minstens 90 cm breed en minstens 140 cm diep zijn en moet zich bevinden op een vloer zonder niveauverschillen of hellingen. Op het toegangspad naar die vrije ruimtes en eraan grenzend moet in een vrije en vlakke draairuimte voorzien worden.

Vanaf vijftig zitplaatsen en voor elke extra groep van vijftig zitplaatsen moet bijkomend voor minstens één extra vrije ruimte als vermeldin het eerste lid gezorgd worden.

Als het totale aantal nieuw te bouwen, te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden zitplaatsen minder bedraagt dan de te reserveren vrije ruimtes voor personen met een handicap als vermeld in het eerste en tweede lid, beperkt die verplichting zich tot de nieuw te bouwen, te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden zitplaatsen.

Afdeling VII. Bepalingen met betrekking tot het aangepast karakter van constructies of delen van constructies

Art. 29/1.

Bij handelingen aan publiek toegankelijke kleedruimtes of pashokjes moet minstens vier procent van het totale aantal kleedruimtes of pashokjes na de handelingen aan de bepalingen van artikel 12 en van artikel 22 tot en met 26 voldoen. Ongeacht het totale aantal kleedruimtes of pashokjes na de handelingen moet minstens één kleedruimte of pashokje aan de bepalingen van artikel 12 en van artikel 22 tot en met 26 voldoen.

Bij aparte kleedruimtes of pashokjes, die alleen voor vrouwen of alleen voor mannen bestemd zijn, moet telkens minstens één kleedruimte of pashokje in elke ruimte voldoen aan de bepalingen van artikel 12 en artikel 22 tot en met 26, tenzijde aangepaste kleedruimte of het aangepaste pashokje, bestemd voor zowel vrouwen als mannen, zich in een zone bevindt die niet gereserveerd is voor mannen dan wel vrouwen.

Als het totale aantal nieuw te bouwen, te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden kleedruimtes of pashokjes minder bedraagt dan vier procent van het totale aantal kleedruimtes of pashokjes, beperkt de verplichting van paragraaf 1 zich tot de nieuw te bouwen, te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden kleedruimtes of pashokjes.

Art. 29/2.

Bij handelingen aan publiek toegankelijke toiletten moet in elk sanitair blok minstens één toilet voldoen aan de bepalingen van artikel 12, 30, eerste lid en artikel 31, inzonderheid 1° en 2°.

Bij handelingen aan publiek toegankelijke doucheruimtes, moet in elk sanitair blok minstens één douche voldoen aan de bepalingen van artikel 12, 30, tweede en derde alinea, artikel 31, inzonderheid 1° en 3° en artikel 31/1.

Bij aparte toiletten of doucheruimtes, die alleen voor vrouwen of alleen voor mannen bestemd zijn, moet telkens minstens één toilet of doucheruimte in elke zone voldoen aan de bepalingen van artikel 12 en artikel 30 tot en met 31/1, tenzij het aangepast toilet of de aangepaste doucheruimte, bestemd voor zowel vrouwen als mannen, zich in een zone bevindt die niet gereserveerd is voor mannen dan wel vrouwen.

Art. 30.

De ruwbouwmaten van een aangepast toilet moeten minstens 1,70 meter op 2,25 meter zijn, zodat na de afwerking van de wanden en met inbegrip van de ruimte voor plinten een ruimte van minstens 1,65 meter op 2,20 meter gegarandeerd wordt. Bij die minimale maten moet de deur in de korte zijde aangebracht worden.

De ruwbouwmaten van een aangepaste doucheruimte, al dan niet met wastafel, moeten minstens 2,20 meter op 2,40 meter zijn, zodat na de afwerking van de wanden en met inbegrip van de ruimte voor plinten een ruimte van minstens 2,15 meter op 2,35 metergegarandeerd wordt. Bij die minimale maten moet de deur in de korte zijde aangebracht worden.

De ruwbouwmaten van een aangepaste sanitaire voorziening met douche en toilet, al dan niet met wastafel, moeten minstens 2,40 meter op 2,45 meter zijn, zodat nade afwerking van de wanden en met inbegrip van de ruimte voor plinten een ruimte van minstens 2,35 meter op 2,40 meter gegarandeerd wordt. Bij die minimale maten moet de deur in de korte zijde aangebracht worden.

Art. 31.

In de aanvraag kunnen afwijkingen van de ruwbouwmaten, vermeld in artikel 30, worden opgenomen als in het aanvraagdossier gemotiveerd aangetoond wordt dat na de afwerking van de sanitaire ruimte aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. ter hoogte van de wastafel, de toiletpot en de douchezone is een vrije en vlakke draairuimte. De ruimte onder de aangepaste wastafel mag meegerekend worden voor de bepaling van de vrije en vlakke draairuimte;
  2. in een aangepast toilet:
    a. moet voor de toiletpot en na de afwerking en inrichting van de ruimte een vrije afstand van minstens 120 cm gegarandeerd zijn;
    b.moet minstens aan één zijde van de toiletpot een vrije transferzone van minstens 90 cm zijn;
    c.moet de vrije doorgang tussen de toiletpot en de wastafel minstens 90 cm breed zijn;
    d.moet de afstand van de voorzijde van de toiletpot tot tegen de achterliggende wand minstens 70 cm bedragen;
    e.moet een wastafel aangebracht zijn waaronder een ruimte is van minstens 70 cm hoog, minstens 90 cm breed en minstens 60 cm diep. Als de wastafel in een inwendige hoek is geplaatst, moet de afstand tussen de as van de wastafel en de inwendige hoek minstens 50 cm bedragen;
  3. in een aangepaste doucheruimte:
    a.moet de vloer van de douchezone drempelloos aansluiten op de vloer van de doucheruimte;
    b.mag de vloer van de douchezone hoogstens twee procent hellen;
    c.moet het vloeroppervlak van de douchezone na de afwerking van de wanden minstens 120 cm op 120 cm bedragen;
    d.moet een douchezitje van minstens 45 cm diep en 40 cm breed aanwezig zijn. Als hetdouchezitje in een inwendige hoek is geplaatst, moet de afstand tussen de as van het douchezitje en de inwendige hoek minstens 45 cm bedragen; moet aan minstens één zijde van het douchezitje een vrije transferzone van minstens 90 cm zijn;
    e.moet aan de voorzijde van het douchezitje een vrije ruimte van minstens 120 cm zijn;
    f.moet de douchekraan aangebracht worden op een afstand tussen 45 en 55 cm van de wand waartegen het douchezitje geplaatst is.

Art. 31/1.

Een doucheruimte is pas aangepast als het een vlakke drempelloze ruimte is en voorzien is van een vrije en vlakke draairuimte.
De douchezone moet bovendien een slipvrij oppervlak hebben, dat gelijkloopt met de vloer en dat maximaal twee procent helt.

Art. 32.

Het toilet, de wastafel en de doucheruimte die ter beschikking staan van de gebruiker van een aangepaste accommodatie, als vermeld in artikel 4, moeten aan de bepalingen van dit hoofdstuk voldoen.
Als de aangepaste accommodatie een vakantiewoning betreft, moet vlak bij de ingang van de vakantiewoning in een aangepaste parkeerplaats worden voorzien, overeenkomstig artikel 27.

Afdeling VIII. Bepalingen met betrekking tot afwijkingen en advisering

Art. 33.

De vergunningverlenende overheid kan, op gemotiveerd verzoek van de aanvrager, afwijkingen toestaan op de verplichtingen van dit besluit als de plaatselijke omstandigheden of specifieke eisen van technische aard een anderebouwwijze vereisen of als bijzondere nieuwe technieken een evenwaardige toegankelijkheid garanderen. Ze kan hierbij het advies inwinnen van een door de Vlaamse Regering erkende instantie over de toegankelijkheid van de handelingen. De adviezen worden uitgebracht binnen een termijn van dertig dagen, ingaand de dag na deze van ontvangst van de adviesvraag. Indien dezetermijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste voorbij worden gegaan.

Art. 34.

§1. Bij handelingen aan constructies, opgericht voor het gebruik of de uitbating door de overheid of in opdracht van de overheid, waarbij afgeweken wordt van de verplichtingen van dit besluit, dient de vergunningsaanvrager het advies in te winnen van een door de Vlaamse Regering erkende instantie over de toegankelijkheid van de handelingen. De adviezen worden uitgebracht binnen een termijn van dertig dagen, ingaand de dag na deze van ontvangst van de adviesvraag. Indien deze termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste voorbij worden gegaan.
§2. Bij het bouwen van gebouwen of gebouwencomplexen met een totale publiek toegankelijke oppervlakte na de werkzaamhedenvan ten minste 7500m², of het uitbreiden van dergelijke gebouwen of gebouwencomplexen, als de oppervlakte door die uitbreiding de drempel van 7500m² of een veelvoud ervan overschrijdt, dient de vergunningsaanvrager het advies in te winnen van een door de Vlaamse Regering erkende instantie over de toegankelijkheid van de handelingen. De adviezen worden uitgebracht binnen een termijn van dertig dagen, ingaand de dag na deze van ontvangst van de adviesvraag. Indien deze termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste voorbij worden gegaan.

Art. 35.

Bij vergunningsplichtige werken, die vallen onder de toepassing van artikel 2, §2, 3°; maakt de entiteit, die door de Vlaamse Regering belast is met taken van beleidsuitvoering inzake onroerend erfgoed, in haar advies een afweging tussen de vereisten inzake toegankelijkheid enerzijds en de te behouden erfgoedwaarden anderzijds.

Hoofdstuk IV. Wijzigings-, overgangs-en slotbepalingen

Art. 35/1.

§1. Voor vergunningsaanvragen die ingediend zijn voor 1 januari2013, zijn, in afwijking van artikel 5, artikel 15, 16 en artikel 18 tot en met 26, alleen van toepassing bij handelingen aan meergezinswoningen, waarbij de constructie na de handelingen toegangsdeuren tot wooneenheden op meer dan drie niveaus en minstenszes wooneenheden bevat en bij handelingen aan kamerwoningen, studentenhuizen en studentengemeenschapshuizen, waarbij de constructie na de handelingen toegangsdeuren tot wooneenheden op meer dan drie niveaus en minstens twintig kamers bevat. Voor de gelijkvloerse verdieping, met uitzondering van trappen naar andere niveaus, blijven de toepassingsvoorwaarden van artikel 5 onverkort gelden.
§2. Wanneer het vergunningsaanvragen betreft, ingediend voor 1 januari 2013, met betrekking tot handelingen aan gezondheidsinstellingen met kamers of wooneenheden, welzijnsinstellingen met kamers of wooneenheden, internaten die verbonden zijn aan onderwijsinstellingen, internaten die onder de bevoegdheid vallen van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, of strafinrichtingen, zijn, in afwijking van artikel 5, artikel 15, 16 en artikel 18 tot enmet 26, alleen van toepassing als na de handelingen de constructie toegangsdeuren tot wooneenheden bevat op meer dan drie niveaus en minstens twintig kamers bevat. Voorde gelijkvloerse verdieping, met uitzondering van trappen naar andere niveaus, blijven de toepassingsvoorwaarden van artikel 5 onverkort gelden.

Art. 36.

In artikel 16 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning wordt een 10° toegevoegd, dat luidt als volgt: “10° Als de aanvraag betrekking heeft op werken vermeld in artikel 34 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening betreffende toegankelijkheid een advies zoals bedoeld in dat artikel of een verklaring dat binnen de voorziene termijn geen advies werd uitgebracht.”

Art. 37.

Bestaande provinciale stedenbouwkundige verordeningen en bestaande gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen met betrekking tot de geregelde aangelegenheid, houden op uitwerking te hebben bij de inwerkingtreding van dit besluit. Bovendien kan de huidige gewestelijke stedenbouwkundige verordening voortaan niet meer aangevuld of verder uitgevoerd worden met provinciale of gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen.

Art. 37/1.

De Vlaamse Regering evalueert twee jaar na de inwerkingtreding de werking van dit besluit. De uitgangspunten bij deze evaluatie zijn enerzijds het streven naar integrale toegankelijkheid en anderzijds het streven naar een effectieve en efficiënte regelgeving.“

Art. 38.

Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2010. Van de toepassing van dit besluit zijn de aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning vrijgesteld die worden ingediend voor 1 maart 2010.

Art. 39.

De Vlaamse minister bevoegd voor gelijke kansen bepaalt de voorwaarden en procedure van de erkenning van de instanties die adviezen kunnen uitbrengen conform artikel 34.Artikel 34 en artikel 36 treden in werking op de eerste dag van de derde maand nadat de instanties in kwestie erkend werden.

Art. 40.

Het koninklijk besluit van 9 mei 1977 genomen in uitvoering van de wet van 17 juli 1975 betreffende de toegang van gehandicapten tot gebouwen toegankelijk voor het publiek wordt opgeheven.

Art. 41.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening en de Vlaamse minister bevoegd voor gelijke kansen zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.